Woordenlijst
Engels (US) – Werkwoorden oefenen

verslaan
Hij versloeg zijn tegenstander in tennis.

weglopen
Sommige kinderen lopen van huis weg.

helpen
Iedereen helpt de tent opzetten.

produceren
We produceren onze eigen honing.

vergelijken
Ze vergelijken hun cijfers.

vervoeren
We vervoeren de fietsen op het dak van de auto.

overspringen
De atleet moet over het obstakel springen.

belonen
Hij werd beloond met een medaille.

uitoefenen
Ze oefent een ongewoon beroep uit.

binnenkomen
De metro is net het station binnengekomen.

ontvangen
Ze ontving een heel mooi cadeau.
