Woordenlijst
Engels (UK) – Werkwoorden oefenen

bellen
Het meisje belt haar vriendin.

openen
Het kind opent zijn cadeau.

besparen
Je kunt geld besparen op verwarming.

verwijderen
De vakman heeft de oude tegels verwijderd.

versturen
Ze wil de brief nu versturen.

omgaan
Men moet met problemen omgaan.

terugrijden
De moeder rijdt met de dochter terug naar huis.

overlaten
De eigenaren laten hun honden aan mij over voor een wandeling.

vergeten
Ze wil het verleden niet vergeten.

leiden
Hij leidt het meisje bij de hand.

sneeuwen
Het heeft vandaag veel gesneeuwd.
