Woordenlijst
Esperanto – Werkwoorden oefenen

belasten
Kantoorwerk belast haar erg.

overkomen
Is hem iets overkomen tijdens het werkongeluk?

handelen
Mensen handelen in gebruikte meubels.

oprapen
We moeten alle appels oprapen.

verdelen
Ze verdelen het huishoudelijk werk onder elkaar.

ontslaan
De baas heeft hem ontslagen.

repareren
Hij wilde de kabel repareren.

schrijven
Hij schrijft een brief.

missen
Hij miste de kans op een doelpunt.

annuleren
De vlucht is geannuleerd.

ontvangen
Ik kan zeer snel internet ontvangen.
