Woordenlijst
Esperanto – Werkwoorden oefenen

drinken
Ze drinkt thee.

verbranden
Je moet geen geld verbranden.

afhangen van
Hij is blind en is afhankelijk van hulp van buitenaf.

bewust zijn van
Het kind is zich bewust van de ruzie van zijn ouders.

uitnodigen
Wij nodigen je uit voor ons oudejaarsfeest.

uitleggen
Ze legt hem uit hoe het apparaat werkt.

sorteren
Hij sorteert graag zijn postzegels.

toenemen
De bevolking is sterk toegenomen.

trainen
Professionele atleten moeten elke dag trainen.

bedekken
Ze heeft het brood met kaas bedekt.

veroorzaken
Te veel mensen veroorzaken snel chaos.
