Woordenlijst
Esperanto – Werkwoorden oefenen

wachten
Ze wacht op de bus.

sturen
Ik heb je een bericht gestuurd.

weggooien
Hij stapt op een weggegooide bananenschil.

zwemmen
Ze zwemt regelmatig.

delen
We moeten leren onze rijkdom te delen.

rijden
Kinderen rijden graag op fietsen of steps.

verdwalen
Het is gemakkelijk om in het bos te verdwalen.

zijn
Je moet niet verdrietig zijn!

weglopen
Sommige kinderen lopen van huis weg.

achterna rennen
De moeder rent achter haar zoon aan.

blind worden
De man met de badges is blind geworden.
