Woordenlijst
Spaans – Werkwoorden oefenen

gooien naar
Ze gooien de bal naar elkaar.

vertrekken
Het schip vertrekt uit de haven.

kwaadspreken
De klasgenoten spreken kwaad over haar.

omgaan
Men moet met problemen omgaan.

verloven
Ze hebben stiekem verloofd!

zoeken naar
De politie zoekt naar de dader.

bezorgen
De pizzabezorger bezorgt de pizza.

overdoen
De student heeft een jaar overgedaan.

studeren
Er studeren veel vrouwen aan mijn universiteit.

kiezen
Het is moeilijk om de juiste te kiezen.

mengen
Verschillende ingrediënten moeten worden gemengd.
