Woordenlijst
Fins – Werkwoorden oefenen

wekken
De wekker wekt haar om 10 uur ’s ochtends.

brengen
De bezorger brengt het eten.

bang zijn
Het kind is bang in het donker.

sorteren
Ik heb nog veel papieren te sorteren.

annuleren
Het contract is geannuleerd.

trainen
Professionele atleten moeten elke dag trainen.

rondreizen
Ik heb veel rond de wereld gereisd.

bevestigen
Ze kon het goede nieuws aan haar man bevestigen.

uitzoeken
Ze zoekt een nieuwe zonnebril uit.

vragen
Mijn kleinkind vraagt veel van mij.

binnenlaten
Men moet nooit vreemden binnenlaten.
