Woordenlijst
Fins – Werkwoorden oefenen

evalueren
Hij evalueert de prestaties van het bedrijf.

toevoegen
Ze voegt wat melk toe aan de koffie.

voelen
Hij voelt zich vaak alleen.

draaien
Je mag naar links draaien.

uitvoeren
Hij voert de reparatie uit.

vernieuwen
De schilder wil de muurkleur vernieuwen.

schoonmaken
Ze maakt de keuken schoon.

stoppen
Je moet stoppen bij het rode licht.

wandelen
De groep wandelde over een brug.

mengen
Je kunt een gezonde salade met groenten mengen.

hangen
Ze hangen beide aan een tak.
