Woordenlijst
Fins – Werkwoorden oefenen

roepen
De jongen roept zo luid als hij kan.

luisteren
Hij luistert naar haar.

gebruiken
Ze gebruikt dagelijks cosmetische producten.

rennen
Ze rent elke ochtend op het strand.

omarmen
De moeder omarmt de kleine voetjes van de baby.

beperken
Moet handel worden beperkt?

weglaten
Je kunt de suiker in de thee weglaten.

weggeven
Ze geeft haar hart weg.

rinkelen
De bel rinkelt elke dag.

springen
Hij sprong in het water.

vervangen
De automonteur vervangt de banden.
