Woordenlijst
Fins – Werkwoorden oefenen

missen
Ze heeft een belangrijke afspraak gemist.

kijken
Ze kijkt door een verrekijker.

duwen
De auto stopte en moest geduwd worden.

meerijden
Mag ik met je meerijden?

vereenvoudigen
Je moet ingewikkelde dingen voor kinderen vereenvoudigen.

eindigen
De route eindigt hier.

corrigeren
De leraar corrigeert de essays van de studenten.

annuleren
Hij heeft helaas de vergadering geannuleerd.

instellen
Je moet de klok instellen.

openen
De kluis kan worden geopend met de geheime code.

eten
Wat willen we vandaag eten?
