Woordenlijst
Fins – Werkwoorden oefenen

snijden
Voor de salade moet je de komkommer snijden.

afwassen
Ik hou niet van afwassen.

serveren
De ober serveert het eten.

verkopen
De handelaren verkopen veel goederen.

werken
Ze werkt beter dan een man.

wegrennen
Iedereen rende weg van het vuur.

springen
Hij sprong in het water.

samenvatten
Je moet de belangrijkste punten uit deze tekst samenvatten.

wakker worden
Hij is net wakker geworden.

studeren
De meisjes studeren graag samen.

binnenlaten
Buiten sneeuwde het en we lieten ze binnen.
