Woordenlijst
Fins – Werkwoorden oefenen

gooien naar
Ze gooien de bal naar elkaar.

sturen
De goederen worden in een pakket naar mij gestuurd.

uitsluiten
De groep sluit hem uit.

beperken
Tijdens een dieet moet je je voedselinname beperken.

consumeren
Ze consumeert een stukje taart.

vertrekken
Onze vakantiegasten vertrokken gisteren.

spreken
Hij spreekt tot zijn publiek.

voorstellen
De vrouw stelt iets voor aan haar vriendin.

uitspringen
De vis springt uit het water.

weggeven
Ze geeft haar hart weg.

denken
Wie denk je dat sterker is?
