Woordenlijst
Frans – Werkwoorden oefenen

proeven
De chef-kok proeft de soep.

voltooien
Hij voltooit elke dag zijn jogroute.

eten
De kippen eten de granen.

doden
Ik zal de vlieg doden!

sturen
Hij stuurt een brief.

gaan
Waar gaan jullie beiden heen?

eisen
Hij eist compensatie.

zingen
De kinderen zingen een lied.

verkopen
De handelaren verkopen veel goederen.

repareren
Hij wilde de kabel repareren.

achterna rennen
De moeder rent achter haar zoon aan.
