Woordenlijst
Hebreeuws – Werkwoorden oefenen

vertrekken
Onze vakantiegasten vertrokken gisteren.

sluiten
Ze sluit de gordijnen.

omarmen
De moeder omarmt de kleine voetjes van de baby.

draaien
Je mag naar links draaien.

verdragen
Ze kan de pijn nauwelijks verdragen!

elkaar aankijken
Ze keken elkaar lang aan.

volgen
Mijn hond volgt me als ik jog.

bevorderen
We moeten alternatieven voor autoverkeer bevorderen.

sturen
Ik stuur je een brief.

wegjagen
De ene zwaan jaagt de andere weg.

doorrijden
De auto rijdt door een boom.
