Woordenlijst
Kroatisch – Werkwoorden oefenen

draaien
Ze pakte de telefoon en draaide het nummer.

moeten gaan
Ik heb dringend vakantie nodig; ik moet gaan!

snijden
Voor de salade moet je de komkommer snijden.

sorteren
Ik heb nog veel papieren te sorteren.

doorkomen
Het water was te hoog; de truck kon er niet doorheen.

veroorzaken
Suiker veroorzaakt veel ziekten.

verwachten
Mijn zus verwacht een kind.

terugbrengen
De hond brengt het speelgoed terug.

trainen
De hond wordt door haar getraind.

weerzien
Ze zien elkaar eindelijk weer.

slaan
Ouders zouden hun kinderen niet moeten slaan.
