Woordenlijst
Indonesisch – Werkwoorden oefenen

wekken
De wekker wekt haar om 10 uur ’s ochtends.

rondkomen
Ze moet rondkomen met weinig geld.

verheugen
Het doelpunt verheugt de Duitse voetbalfans.

kijken
Ze kijkt door een gat.

liegen
Hij liegt vaak als hij iets wil verkopen.

aan de beurt komen
Even wachten, je komt zo aan de beurt!

slapen
De baby slaapt.

opletten
Men moet opletten voor de verkeerstekens.

springen
Hij sprong in het water.

reizen
Hij reist graag en heeft veel landen gezien.

eten
De kippen eten de granen.
