Woordenlijst
Italiaans – Werkwoorden oefenen

uitoefenen
Ze oefent een ongewoon beroep uit.

vertrekken
De trein vertrekt.

bedekken
Ze heeft het brood met kaas bedekt.

aanraken
Hij raakte haar teder aan.

bevorderen
We moeten alternatieven voor autoverkeer bevorderen.

brengen
De bezorger brengt het eten.

beginnen
De wandelaars begonnen vroeg in de ochtend.

verder gaan
Je kunt op dit punt niet verder gaan.

komen
Ik ben blij dat je bent gekomen!

uitgeven
De uitgever geeft deze tijdschriften uit.

reizen
We reizen graag door Europa.
