Woordenlijst
Italiaans – Werkwoorden oefenen

verrassen
Ze verraste haar ouders met een cadeau.

opzij zetten
Ik wil elke maand wat geld opzij zetten voor later.

gooien
Hij gooit de bal in de mand.

annuleren
Hij heeft helaas de vergadering geannuleerd.

brengen
De bezorger brengt het eten.

arriveren
De taxi’s zijn bij de halte gearriveerd.

wegjagen
De ene zwaan jaagt de andere weg.

verdelen
Ze verdelen het huishoudelijk werk onder elkaar.

stemmen
Men stemt voor of tegen een kandidaat.

inloggen
Je moet inloggen met je wachtwoord.

hangen
Ze hangen beide aan een tak.
