Woordenlijst
Japans – Werkwoorden oefenen

naar beneden kijken
Ik kon vanuit het raam naar het strand beneden kijken.

rinkelen
Hoor je de bel rinkelen?

durven
Ze durfden uit het vliegtuig te springen.

overkomen
Is hem iets overkomen tijdens het werkongeluk?

mengen
De schilder mengt de kleuren.

evalueren
Hij evalueert de prestaties van het bedrijf.

eten
De kippen eten de granen.

terugkrijgen
Ik kreeg het wisselgeld terug.

wakker worden
Hij is net wakker geworden.

ontvangen
Ze ontving een heel mooi cadeau.

omarmen
De moeder omarmt de kleine voetjes van de baby.
