Woordenlijst
Japans – Werkwoorden oefenen

deelnemen
Hij neemt deel aan de race.

bekritiseren
De baas bekritiseert de werknemer.

naar buiten willen
Het kind wil naar buiten.

stoppen
De vrouw stopt een auto.

uitknijpen
Ze knijpt de citroen uit.

creëren
Hij heeft een model voor het huis gecreëerd.

eisen
Hij eiste compensatie van de persoon waarmee hij een ongeluk had.

trouwen
Het stel is net getrouwd.

vergeten
Ze wil het verleden niet vergeten.

verheugen
Kinderen verheugen zich altijd op sneeuw.

blind worden
De man met de badges is blind geworden.
