Woordenlijst
Japans – Werkwoorden oefenen

meenemen
We hebben een kerstboom meegenomen.

helpen
Iedereen helpt de tent opzetten.

terugrijden
De moeder rijdt met de dochter terug naar huis.

terugkomen
De boemerang kwam terug.

zitten
Ze zit bij de zee tijdens zonsondergang.

vertegenwoordigen
Advocaten vertegenwoordigen hun cliënten in de rechtbank.

voorbijgaan
De twee lopen elkaar voorbij.

slaan
Ze slaat de bal over het net.

binnenkomen
Het schip komt de haven binnen.

geld uitgeven
We moeten veel geld uitgeven aan reparaties.

weigeren
Het kind weigert zijn eten.
