Woordenlijst
Kazachs – Werkwoorden oefenen

staan
De bergbeklimmer staat op de top.

moeten gaan
Ik heb dringend vakantie nodig; ik moet gaan!

gebeuren
Hier is een ongeluk gebeurd.

bewegen
Het is gezond om veel te bewegen.

liegen
Hij liegt vaak als hij iets wil verkopen.

weglaten
Je kunt de suiker in de thee weglaten.

verhuizen
Mijn neefje gaat verhuizen.

bereiden
Ze bereidt een taart.

liggen
De kinderen liggen samen in het gras.

wonen
Ze wonen in een gedeeld appartement.

begrenzen
Hekken begrenzen onze vrijheid.
