Woordenlijst
Kannada – Werkwoorden oefenen

samenwonen
De twee zijn van plan om binnenkort samen te gaan wonen.

bewaren
Ik bewaar mijn geld in mijn nachtkastje.

bidden
Hij bidt in stilte.

beginnen met rennen
De atleet staat op het punt om te beginnen met rennen.

vastzitten
Ik zit vast en kan geen uitweg vinden.

repareren
Hij wilde de kabel repareren.

eisen
Hij eiste compensatie van de persoon waarmee hij een ongeluk had.

noemen
Hoeveel landen kun je noemen?

binnenkomen
Kom binnen!

verantwoordelijk zijn voor
De arts is verantwoordelijk voor de therapie.

verhuizen
Mijn neefje gaat verhuizen.
