Woordenlijst
Koreaans – Werkwoorden oefenen

lukken
Deze keer is het niet gelukt.

open laten
Wie de ramen open laat, nodigt inbrekers uit!

voorstellen
De vrouw stelt iets voor aan haar vriendin.

doen voor
Ze willen iets voor hun gezondheid doen.

sorteren
Hij sorteert graag zijn postzegels.

versturen
Dit pakket wordt binnenkort verstuurd.

trainen
De hond wordt door haar getraind.

uitgeven
Ze heeft al haar geld uitgegeven.

kijken
Ze kijkt door een gat.

bereiden
Ze bereidt een taart.

eens zijn
De buren konden het niet eens worden over de kleur.
