Woordenlijst
Koreaans – Werkwoorden oefenen

luisteren
Ze luistert en hoort een geluid.

vaststellen
De datum wordt vastgesteld.

beginnen
School begint net voor de kinderen.

beslissen
Ze kan niet beslissen welke schoenen ze moet dragen.

straffen
Ze strafte haar dochter.

meedenken
Je moet meedenken bij kaartspellen.

missen
Hij miste de spijker en verwondde zichzelf.

parkeren
De fietsen staan voor het huis geparkeerd.

kwaadspreken
De klasgenoten spreken kwaad over haar.

beïnvloeden
Laat je niet door anderen beïnvloeden!

wachten
We moeten nog een maand wachten.
