Woordenlijst
Koreaans – Werkwoorden oefenen

binnenkomen
Hij komt de hotelkamer binnen.

brengen
De bezorger brengt het eten.

creëren
Wie heeft de aarde gecreëerd?

tentoonstellen
Hier wordt moderne kunst tentoongesteld.

afwassen
Ik hou niet van afwassen.

verheugen
Kinderen verheugen zich altijd op sneeuw.

weggooien
Hij stapt op een weggegooide bananenschil.

bedekken
Het kind bedekt zichzelf.

aansteken
Hij stak een lucifer aan.

voorbijgaan
De middeleeuwse periode is voorbijgegaan.

bezoeken
Een oude vriend bezoekt haar.
