Woordenlijst
Koreaans – Werkwoorden oefenen

oefenen
De vrouw beoefent yoga.

spelen
Het kind speelt liever alleen.

achterliggen
De tijd van haar jeugd ligt ver achter haar.

verdenken
Hij verdenkt dat het zijn vriendin is.

geld uitgeven
We moeten veel geld uitgeven aan reparaties.

gemakkelijk gaan
Surfen gaat hem gemakkelijk af.

werken
De motorfiets is kapot; hij werkt niet meer.

beheersen
Ik kan niet te veel geld uitgeven; ik moet me beheersen.

gooien
Hij gooit zijn computer boos op de grond.

eisen
Hij eiste compensatie van de persoon waarmee hij een ongeluk had.

vertrekken
De trein vertrekt.
