Woordenlijst
Koreaans – Werkwoorden oefenen

aanrijden
Een fietser werd aangereden door een auto.

meekomen
Kom nu mee!

kijken
Iedereen kijkt naar hun telefoons.

gebeuren
Hier is een ongeluk gebeurd.

uitslapen
Ze willen eindelijk eens een nacht uitslapen.

bewaren
Ik bewaar mijn geld in mijn nachtkastje.

uitleggen
Opa legt de wereld uit aan zijn kleinzoon.

toenemen
De bevolking is sterk toegenomen.

langskomen
De artsen komen elke dag bij de patiënt langs.

doden
Ik zal de vlieg doden!

springen
Hij sprong in het water.
