Woordenlijst
Koreaans – Werkwoorden oefenen

aankomen
Hij kwam net op tijd aan.

vermijden
Ze vermijdt haar collega.

voorstellen
Hij stelt zijn nieuwe vriendin voor aan zijn ouders.

werken voor
Hij heeft hard gewerkt voor zijn goede cijfers.

vervoeren
We vervoeren de fietsen op het dak van de auto.

binnenlaten
Men moet nooit vreemden binnenlaten.

lukken
Deze keer is het niet gelukt.

bang zijn
Het kind is bang in het donker.

duwen
De auto stopte en moest geduwd worden.

durven
Ze durfden uit het vliegtuig te springen.

overwinnen
De atleten overwinnen de waterval.
