Woordenlijst
Lets – Werkwoorden oefenen

besparen
Je bespaart geld als je de kamertemperatuur verlaagt.

negeren
Het kind negeert de woorden van zijn moeder.

rennen
Ze rent elke ochtend op het strand.

wegrijden
Ze rijdt weg in haar auto.

leiden
De meest ervaren wandelaar leidt altijd.

belasten
Bedrijven worden op verschillende manieren belast.

nemen
Ze moet veel medicatie nemen.

beginnen
School begint net voor de kinderen.

open laten
Wie de ramen open laat, nodigt inbrekers uit!

walgen van
Ze walgde van spinnen.

verdwalen
Het is gemakkelijk om in het bos te verdwalen.
