Woordenlijst
Lets – Werkwoorden oefenen

trainen
De hond wordt door haar getraind.

rondrijden
De auto’s rijden in een cirkel rond.

vergeven
Ik vergeef hem zijn schulden.

denken
Je moet veel denken bij schaken.

inrichten
Mijn dochter wil haar appartement inrichten.

sturen
Hij stuurt een brief.

beïnvloeden
Laat je niet door anderen beïnvloeden!

dichterbij komen
De slakken komen dichter bij elkaar.

wekken
De wekker wekt haar om 10 uur ’s ochtends.

stemmen
Men stemt voor of tegen een kandidaat.

bezorgen
Onze dochter bezorgt kranten tijdens de vakantie.
