Woordenlijst
Lets – Werkwoorden oefenen

betalen
Ze betaalt online met een creditcard.

voor laten
Niemand wil hem voor laten gaan bij de kassa van de supermarkt.

bellen
Wie heeft er aan de deurbel gebeld?

praten met
Iemand zou met hem moeten praten; hij is zo eenzaam.

afscheid nemen
De vrouw neemt afscheid.

bellen
Ze kan alleen bellen tijdens haar lunchpauze.

verder gaan
Je kunt op dit punt niet verder gaan.

rondreizen
Ik heb veel rond de wereld gereisd.

denken
Ze moet altijd aan hem denken.

blind worden
De man met de badges is blind geworden.

kletsen
Hij kletst vaak met zijn buurman.
