Woordenlijst
Lets – Werkwoorden oefenen

genoeg zijn
Een salade is voor mij genoeg voor de lunch.

verliezen
Wacht, je hebt je portemonnee verloren!

werken
De motorfiets is kapot; hij werkt niet meer.

schoppen
Pas op, het paard kan schoppen!

verlaten
Toeristen verlaten het strand rond de middag.

missen
Hij miste de spijker en verwondde zichzelf.

mengen
Ze mengt een vruchtensap.

weggooien
Deze oude rubberen banden moeten apart worden weggegooid.

verbinden
Deze brug verbindt twee wijken.

een fout maken
Denk goed na zodat je geen fout maakt!

accepteren
Ik kan dat niet veranderen, ik moet het accepteren.
