Woordenlijst
Lets – Werkwoorden oefenen

duidelijk zien
Ik kan alles duidelijk zien door mijn nieuwe bril.

protesteren
Mensen protesteren tegen onrecht.

uitspreiden
Hij spreidt zijn armen wijd uit.

kijken
Iedereen kijkt naar hun telefoons.

bedekken
Het kind bedekt zijn oren.

bezoeken
Ze bezoekt Parijs.

leiden
Hij leidt graag een team.

becommentariëren
Hij becommentarieert elke dag de politiek.

binnenkomen
Het schip komt de haven binnen.

aanraken
De boer raakt zijn planten aan.

bewijzen
Hij wil een wiskundige formule bewijzen.
