Woordenlijst
Macedonisch – Werkwoorden oefenen

verlaten
Toeristen verlaten het strand rond de middag.

nemen
Ze moet veel medicatie nemen.

bewust zijn van
Het kind is zich bewust van de ruzie van zijn ouders.

tellen
Ze telt de munten.

verdenken
Hij verdenkt dat het zijn vriendin is.

terugrijden
De moeder rijdt met de dochter terug naar huis.

uitgaan
De kinderen willen eindelijk naar buiten.

ontvangen
Ze ontving een heel mooi cadeau.

wandelen
Hij wandelt graag in het bos.

parkeren
De fietsen staan voor het huis geparkeerd.

stappen op
Ik kan met deze voet niet op de grond stappen.
