Woordenlijst
Macedonisch – Werkwoorden oefenen

uitspringen
De vis springt uit het water.

plukken
Ze plukte een appel.

wassen
De moeder wast haar kind.

branden
Er brandt een vuur in de open haard.

mengen
Je kunt een gezonde salade met groenten mengen.

leiden
Hij leidt graag een team.

verdelen
Ze verdelen het huishoudelijk werk onder elkaar.

werken aan
Hij moet aan al deze bestanden werken.

bewust zijn van
Het kind is zich bewust van de ruzie van zijn ouders.

dichterbij komen
De slakken komen dichter bij elkaar.

voorstellen
Ze stelt zich elke dag iets nieuws voor.
