Woordenlijst
Macedonisch – Werkwoorden oefenen

praten met
Iemand zou met hem moeten praten; hij is zo eenzaam.

ontvangen
Hij ontvangt een goed pensioen op oudere leeftijd.

vrezen
We vrezen dat de persoon ernstig gewond is.

controleren
Hij controleert wie daar woont.

weerzien
Ze zien elkaar eindelijk weer.

uitzetten
Ze zet de wekker uit.

aankomen
Veel mensen komen op vakantie met een camper aan.

wandelen
Hij wandelt graag in het bos.

omdraaien
Je moet hier de auto omdraaien.

oprapen
We moeten alle appels oprapen.

onderdak vinden
We vonden onderdak in een goedkoop hotel.
