Woordenlijst
Marathi – Werkwoorden oefenen

spreken
Hij spreekt tot zijn publiek.

bewust zijn van
Het kind is zich bewust van de ruzie van zijn ouders.

uitspreiden
Hij spreidt zijn armen wijd uit.

samenwonen
De twee zijn van plan om binnenkort samen te gaan wonen.

beheren
Wie beheert het geld in jouw gezin?

eten
De kippen eten de granen.

verhuren
Hij verhuurt zijn huis.

de weg vinden
Ik kan goed de weg vinden in een labyrint.

optrekken
De helikopter trekt de twee mannen omhoog.

lukken
Deze keer is het niet gelukt.

overnemen
De sprinkhanen hebben de overhand genomen.
