Woordenlijst
Marathi – Werkwoorden oefenen

geschikt zijn
Het pad is niet geschikt voor fietsers.

dragen
Ze dragen hun kinderen op hun rug.

op handen zijn
Een ramp is op handen.

instellen
Je moet de klok instellen.

wachten
Ze wacht op de bus.

voor laten
Niemand wil hem voor laten gaan bij de kassa van de supermarkt.

wandelen
De groep wandelde over een brug.

springen
Hij sprong in het water.

studeren
De meisjes studeren graag samen.

vastzitten
Ik zit vast en kan geen uitweg vinden.

inrichten
Mijn dochter wil haar appartement inrichten.
