Woordenlijst
Noors – Werkwoorden oefenen

houden van
Ze houdt echt veel van haar paard.

winnen
Hij probeert te winnen met schaken.

bedekken
Het kind bedekt zichzelf.

proeven
De chef-kok proeft de soep.

voltooien
Ze hebben de moeilijke taak voltooid.

verkennen
Mensen willen Mars verkennen.

ziektebriefje halen
Hij moet een ziektebriefje halen bij de dokter.

voelen
De moeder voelt veel liefde voor haar kind.

verder gaan
Je kunt op dit punt niet verder gaan.

verdenken
Hij verdenkt dat het zijn vriendin is.

sprakeloos maken
De verrassing maakt haar sprakeloos.
