Woordenlijst
Noors – Werkwoorden oefenen

ontbijten
We ontbijten het liefst op bed.

overweg kunnen
Stop met ruziën en kunnen jullie eindelijk met elkaar overweg!

redden
De dokters konden zijn leven redden.

stoppen
De agente stopt de auto.

wakker worden
Hij is net wakker geworden.

kijken
Iedereen kijkt naar hun telefoons.

verhogen
Het bedrijf heeft zijn omzet verhoogd.

ontslaan
Mijn baas heeft me ontslagen.

ritselen
De bladeren ritselen onder mijn voeten.

garanderen
Verzekering garandeert bescherming bij ongevallen.

negeren
Het kind negeert de woorden van zijn moeder.
