Woordenlijst
Pools – Werkwoorden oefenen

geven
De vader wil zijn zoon wat extra geld geven.

vernieuwen
De schilder wil de muurkleur vernieuwen.

willen
Hij wil te veel!

beheren
Wie beheert het geld in jouw gezin?

vertrekken
De trein vertrekt.

weglopen
Sommige kinderen lopen van huis weg.

wegrijden
Toen het licht veranderde, reden de auto’s weg.

doen voor
Ze willen iets voor hun gezondheid doen.

openen
Kun je dit blikje voor me openen?

wegrijden
Ze rijdt weg in haar auto.

naar beneden kijken
Ze kijkt naar beneden het dal in.
