Woordenlijst
Pools – Werkwoorden oefenen

uitgaan
Ze stapt uit de auto.

schilderen
De auto wordt blauw geschilderd.

duwen
De auto stopte en moest geduwd worden.

verwijderen
De vakman heeft de oude tegels verwijderd.

opkomen voor
De twee vrienden willen altijd voor elkaar opkomen.

duwen
De verpleegster duwt de patiënt in een rolstoel.

ontmoeten
De vrienden ontmoetten elkaar voor een gezamenlijk diner.

sterven
Veel mensen sterven in films.

stoppen
De agente stopt de auto.

denken
Ze moet altijd aan hem denken.

bedekken
Het kind bedekt zijn oren.
