Woordenlijst
Pools – Werkwoorden oefenen

activeren
De rook activeerde het alarm.

wachten
Ze wacht op de bus.

een fout maken
Denk goed na zodat je geen fout maakt!

vertrekken
Het schip vertrekt uit de haven.

uitspreiden
Hij spreidt zijn armen wijd uit.

branden
Er brandt een vuur in de open haard.

uitleggen
Ze legt hem uit hoe het apparaat werkt.

controleren
De monteur controleert de functies van de auto.

beginnen
De soldaten beginnen.

schilderen
Ik heb een mooi schilderij voor je geschilderd!

vragen
Mijn kleinkind vraagt veel van mij.
