Woordenlijst
Portugees (PT) – Werkwoorden oefenen

afbranden
Het vuur zal een groot deel van het bos afbranden.

zien
Je kunt beter zien met een bril.

terugnemen
Het apparaat is defect; de winkelier moet het terugnemen.

verbazen
Ze was verbaasd toen ze het nieuws ontving.

antwoorden
Zij antwoordt altijd eerst.

doden
Ik zal de vlieg doden!

ritselen
De bladeren ritselen onder mijn voeten.

ontdekken
De zeelieden hebben een nieuw land ontdekt.

slapen
De baby slaapt.

elkaar aankijken
Ze keken elkaar lang aan.

openen
Kun je dit blikje voor me openen?
