Woordenlijst
Portugees (BR) – Werkwoorden oefenen

overspringen
De atleet moet over het obstakel springen.

sturen
Ik heb je een bericht gestuurd.

opzoeken
Wat je niet weet, moet je opzoeken.

wachten
Ze wacht op de bus.

aanraken
De boer raakt zijn planten aan.

gebeuren
Er is iets ergs gebeurd.

drukken
Boeken en kranten worden gedrukt.

achterliggen
De tijd van haar jeugd ligt ver achter haar.

reizen
Hij reist graag en heeft veel landen gezien.

accepteren
Ik kan dat niet veranderen, ik moet het accepteren.

mengen
Je kunt een gezonde salade met groenten mengen.
