Woordenlijst
Portugees (BR) – Werkwoorden oefenen

dragen
Ze dragen hun kinderen op hun rug.

schilderen
De auto wordt blauw geschilderd.

verder gaan
Je kunt op dit punt niet verder gaan.

weglopen
Onze zoon wilde van huis weglopen.

rennen
Ze rent elke ochtend op het strand.

bevestigen
Ze kon het goede nieuws aan haar man bevestigen.

overdoen
De student heeft een jaar overgedaan.

bereiden
Ze bereiden een heerlijke maaltijd.

laten staan
Vandaag moeten velen hun auto’s laten staan.

zingen
De kinderen zingen een lied.

rinkelen
De bel rinkelt elke dag.
