Woordenlijst
Portugees (BR) – Werkwoorden oefenen

beïnvloeden
Laat je niet door anderen beïnvloeden!

tonen
Ik kan een visum in mijn paspoort tonen.

opstaan
Ze kan niet meer zelfstandig opstaan.

huilen
Het kind huilt in het bad.

trouwen
Het stel is net getrouwd.

besmet raken
Ze raakte besmet met een virus.

nodig hebben
Ik heb dorst, ik heb water nodig!

rondreizen
Ik heb veel rond de wereld gereisd.

verbranden
Je moet geen geld verbranden.

gebeuren
Vreemde dingen gebeuren in dromen.

kennen
Ze kent veel boeken bijna uit haar hoofd.
