Woordenlijst
Roemeens – Werkwoorden oefenen

versturen
Ze wil de brief nu versturen.

bezorgen
Hij bezorgt pizza’s aan huis.

vernielen
De tornado vernielt veel huizen.

openen
Het festival werd geopend met vuurwerk.

spreken
Hij spreekt tot zijn publiek.

voorstellen
Hij stelt zijn nieuwe vriendin voor aan zijn ouders.

trainen
Professionele atleten moeten elke dag trainen.

genieten
Ze geniet van het leven.

uitleggen
Ze legt hem uit hoe het apparaat werkt.

bedanken
Hij bedankte haar met bloemen.

branden
Het vlees mag niet branden op de grill.
