Woordenlijst
Roemeens – Werkwoorden oefenen

meedenken
Je moet meedenken bij kaartspellen.

slaan
Ouders zouden hun kinderen niet moeten slaan.

wachten
Ze wacht op de bus.

houden van
Ze houdt echt veel van haar paard.

vechten
De atleten vechten tegen elkaar.

verwijzen
De leraar verwijst naar het voorbeeld op het bord.

aannemen
De sollicitant werd aangenomen.

besparen
Je kunt geld besparen op verwarming.

bewijzen
Hij wil een wiskundige formule bewijzen.

bouwen
Wanneer werd de Chinese Muur gebouwd?

wegrennen
Iedereen rende weg van het vuur.
